Gepensioneerden hebben een grotere taart nodig voor meer koopkracht

In het nieuwe pensioenstelsel zit er minder geld vast in buffers, is er aansluiting bij de economie en er is minder herverdeling. Maar de Wet toekomst pensioenen biedt niet de ideale oplossing voor alles. De Tweede Kamer wil graag een betere inflatiebescherming. De minister ging op zoek naar de mogelijkheden en kwam met 5 varianten. Kunnen gepensioneerden hiermee inderdaad een koopkrachtiger pensioen krijgen? Spoileralert: voor koopkrachtbehoud is het nodig dat het totale vermogen – de taart – groter wordt. En kan dat zonder dat het ten koste gaat van het pensioen van jongeren? Welke voor- en nadelen zitten er aan de 5 varianten?
Variant 1: Reëel beschermingsrendement schuift de nadelen naar jongeren
Bij reëel beschermingsrendement krijgen gepensioneerden via toedeelregels inflatiebescherming van actieven. Die krijgen daar een marktconforme beloning voor terug. Hoe, dat is nog niet helemaal uitgewerkt. Maar in de praktijk moeten gepensioneerden de beloning voor jongeren verdienen met risicovoller beleggen. Het risico van tegenvallende beleggingsresultaten verschuift daarbij wel naar jongere deelnemers. Daardoor krijgen jongere deelnemers een beweeglijker en onzekerder rendement. Deze variant lijkt daarom vooral voordelig voor gepensioneerden, zij krijgen inderdaad een betere aansluiting bij de feitelijk gerealiseerde inflatie, ofwel een groter stuk taart. Maar de nadelen komen bij actieven terecht.
Een ander bezwaar is dat deze variant zich op de solidaire premieregeling richt. Dat is vreemd, want ook gepensioneerden in een flexibele premieregeling hebben behoefte aan koopkracht. Wat ons betreft is een randvoorwaarde dat een oplossing werkt voor beide regelingen.
Variant 2: Op- en afslagen op het projectierendement verschuift geld in de tijd
Deze variant probeert het inflatierisico in te rekenen over de tijd door aanpassingen in het projectierendement. In subvariant 2a wordt de rekenrente aangepast op basis van verwachte inflatie, terwijl in 2b de feitelijke inflatie wordt meegenomen. Hoewel dit technisch interessant is, verandert het beleggingsbeleid in de uitkeringsfase niet. Er wordt dus geen extra rendement gegenereerd, waardoor de inflatiecompensatie slechts een verschuiving in tijd is. Gepensioneerden krijgen mogelijk sneller hogere uitkeringen, maar dit gaat ten koste van toekomstige uitkeringen. Zonder extra rendement is er geen structurele verbetering van koopkracht. In deze variant wordt de taart dus niet groter en is er ook niet meer om te besteden aan koopkrachtverbeteringen.
Variant 3: Inzet reserves voor inflatie verslechtert pensioen jongeren
Deze variant gebruikt bestaande reserves om gepensioneerden te compenseren voor inflatie. Dit leidt tot een snellere uitputting van de reserves. Jongere generaties houden hierdoor minder over. Zonder vergroting van het beschikbare vermogen (de taart) leidt deze variant tot herverdeling binnen het collectief, waarbij sommige groepen structureel benadeeld worden. Risicovoller beleggen zou de taart kunnen vergroten, maar dit moet passen binnen de risicohouding van de deelnemers. En daar wringt de schoen. Je kunt niet risico’s te veel bij de jongere generaties neerleggen als alleen de oudere generatie daar dan de vruchten van plukt.
Variant 4: Spreidingsvermogen koppelen aan inflatie maakt systeem kwetsbaar
Deze variant lijkt op variant 2b, maar richt zich op feitelijke inflatie via een dempingsmechanisme. Variant 4 sleutelt namelijk aan hoe het spreidingsvermogen via de dakpannen wordt ingezet om daarmee kunstmatig de feitelijke inflatie bij te benen. Het lijkt een beetje op de Ortec methode van ongedekt dempen, maar dan gericht op de feitelijke 1-jaars inflatie (via de dakpan). De reserves worden sneller leeg getrokken. En dan blijft er weinig over voor toekomstige tegenvallers. Dit maakt het systeem kwetsbaar. En niet alleen voor jongeren. Met een lege reserve kunnen ook pensioenuitkeringen immers nauwelijks nog gedempt worden. Bovendien ontstaat er een risico op onevenwichtige instroom in reserves. Je legt dan bij toetreding tot de uitkeringsfase meer in de solidariteits- of risicodelingsreserve in dan je naar verwachting later nog terugkrijgt. En dat zet de solidariteit onder druk.
Variant 5: Meer beleggingsrisico nemen door meer risicodeling
Deze variant combineert een risicovollere beleggingsstrategie met intergenerationele risicodeling in combinatie met vul- en onttrekregels voor de reserves waar de scherpe kantjes ten aanzien van herverdeling vanaf gehaald zijn. Hierdoor onderscheidt deze variant zich van variant 1. Variant 5 is alleen beschikbaar voor de SPR.
Door gepensioneerden meer risico te laten nemen, kan het verwachte rendement stijgen, waardoor er meer middelen beschikbaar komen voor inflatiecompensatie. Jongeren dragen het extra risico voor de gepensioneerden met de gedachte dat wanneer ze zelf gepensioneerd zijn, er weer een nieuwe generatie jongeren is die dat risico voor hen wil dragen. Door de restricties die fondsen hanteren voor de vul- en onttrekregels voor de reserves is variant 5 complex. Echter deze variant biedt wel een mogelijke oplossingsrichting: de taart wordt daadwerkelijk groter, waardoor er meer te verdelen is.
Maar als we dieper kijken dan leidt meer beleggingsrisico nemen, ook tot meer neerwaartse fluctuaties. En dat vergroot het beroep op risicodeling tussen deelnemers. Daardoor weet je vooraf dat het risico uiteindelijk naar jongeren schuift en het vermogen naar ouderen. Jongeren moeten een marktconforme vergoeding krijgen voor het risico dat ze lopen. Alle generaties moeten namelijk in voldoende mate zowel kosten als baten hebben.
Welke variant maakt de taart groter?
Pensioenvermogen is net taart. Kun je gepensioneerden een groter stuk taart geven? Dat kan als je de gehele taart groter maakt. Varianten 2 tot en met 4 zijn helaas vooral herverdelingsmechanismen binnen een gelijkblijvend vermogen. De taart blijft daar dus even groot. En herverdeling geeft spanningen tussen generaties.
Variant 5 lijkt een betere versie van variant 1 te zijn. Variant 5 biedt de beste kansen, want daar wordt de taart groter. Spannend is of alle generaties in variant 5 in voldoende mate kosten en baten krijgen via bijvoorbeeld de solidariteitsreserve. Nadere analyses moeten uitwijzen of dat lukt. Ik vermoed van niet, omdat de vergrijzing niet helpt. Maar het is wel degelijk de moeite waard om verder uit te zoeken. Variant 5 is alleen mogelijk voor de solidaire premieregeling.
Vervolg: aanvullende analyses
De minister beschrijft de varianten nadrukkelijk als een eerste tussenstand. De analyse wordt de komende maanden verder aangevuld, zowel kwantitatief als kwalitatief. Vermoedelijk brengen de eerder door SZW geconsulteerde partijen aanvullingen in. En De Nederlandsche Bank (DNB) rekent de verschillende varianten door. Het gaat daarbij onder andere om externe experts uit de kring van het Koninklijk Actuarieel Genootschap (AG), Kring van Pensioenspecialisten (KPS), Netspar en de Pensioenfederatie. We zijn benieuwd naar de uitkomsten hiervan.
Brutale gedachte: kijk naar het FTK
Het grappige is dat het FTK de oplossing eigenlijk heel eenvoudig kan bieden. Het gaat dan enerzijds om het opzetten van een strategische beleggingsmix met een voldoende hoog verwacht rendement om een reële ambitie waar te maken. En anderzijds om het regelen van mooie intergenerationele risicodeling en solidariteit tussen gepensioneerden en actieven. Beide zaken waren er in het FTK. En daarom denk ik brutaal: Dit koopkrachtvraagstuk in de WTP hadden we in een eerder stadium binnen het FTK simpeler op kunnen lossen. Maar er was in die tijd onvoldoende draagvlak om:
(1) lagere buffereisen te stellen. En daarmee een onzekerder pensioen te accepteren, en
(2) met een minder strenge rekenrente te werken. En daarmee in de strategische beleggingsmix te sturen op een hoger verwacht rendement. Want dat is nodig voor koopkrachtbehoud en het waarmaken van een reële ambitie.
Arno van Mullekom, actuaris